In dit artikel vindt u een aantal veelgemaakte fouten.

 

Fout:

’ik weet niet wat je zegt’, zei de man

Deze manier gebruiken journalisten wel omdat zij uitsluitend teksten aanhalen van een ander. Dan is het dus wel goed. In een gewoon boek waarin je gesproken tekst als dialoog weergeeft gebruik je deze manier niet.

 

Goed:

‘Ik weet niet wat je zegt,’ zei de man.

Begin dialoog haakje openen, hoofdletter, eindig met een komma of punt, haakje sluiten, spatie, rest van de zin.

 

‘Ik weet niet wat je zegt.’ Hij stond op en liep weg.

Na de dialoog begint nu een nieuwe zin. Dus eindig je de dialoog met een punt en de volgende zin begint met een hoofdletter. Je kunt ook stellen, eindigt de dialoog met een werkwoordsvorm dan een komma. Geen werkwoordsvorm dan een punt.

 

Fout:

‘Ik ga naar school,’ zei de jongen, ‘ga je mee?’

 

Goed:

‘Ik ga naar school,’ zei de jongen. ‘Ga je mee?’

De eerste dialoog is geëindigd, dus eindigt de verklarende tekst (zei de jongen) met een punt en begint de volgende dialoog met een hoofdletter.

 

‘Ik ga naar school,’ zei de jongen, ‘op de fiets.’

Nu is de eerste dialoog nog niet geëindigd, de verklarende tekst (zei de jongen) eindigt met een komma en de dialoog gaat verder met een kleine letter

 

Fout:

‘Ga je mee?.’

 

Goed:

‘Ga je mee?’

Geen punten of komma's achter een vraagteken of uitroepteken.

 

Fout:

De jongen stond op, ‘wie gaat er mee naar school?’

 

Goed:

De jongen stond op. ‘Wie gaat er mee naar school?’

 

Fout:

‘Ik las in een boek: ‘Zint eer gij begint’,’ zei het meisje.

 

Goed:

‘Ik las in een boek: “Zint eer gij begint”,’ zei het meisje.

Hier wordt een tekst aangehaald. De haakjes wijken dan af van de normale gesproken tekst.

 

‘Hier woont een beroemd acteur’, stond er op het bordje.

Dit is een quote, citaat of een aangehaalde tekst, de komma komt dan achter het haakje sluiten. Ook in kranten kom je dat tegen omdat het geciteerde tekst is.

 

En nog wat tips van de redacteur:

 

1. Fout:

 

De jongen zei: ‘ga je mee naar school?’

 

Goed:

 

De jongen zei: ‘Ga je mee naar school.’

 

2. Verschil tussen … en – aan het eind van een zin:

 

Mijn moeder zei: ‘Ik denk dat ik morgen…’

 

Deze zin geeft aan dat ze nadenkt over wat ze morgen zal doen.

 

Mijn moeder zei: ‘Ik denk dat ik morgen-’

 

Deze zin geeft aan dat de moeder in de rede wordt gevallen. Zij krijgt geen tijd haar zin af te maken. Hierna hoort dus meteen een andere dialoogzin, bijvoorbeeld:

‘Morgen, morgen, denk nou eens aan vandaag.’

 

3. Beperk het gebruik van verkleinwoorden in kinderboeken zoveel mogelijk. Kinderen vinden het snel ‘kleuterachtig’.

 

4. Gebruik ook de drie puntjes … zo weinig mogelijk. Het komt vaak amateuristisch over.

 

5. Zet elke gesproken zin die van een nieuwe persoon komt op een nieuwe regel. Blijft dezelfde persoon aan het woord dan geen nieuwe regel.

 

Dus:

 

‘Ik mag niet mee,’ zegt Marieke.

‘Dat is jammer,’ antwoordt Bas. ‘Ik had nou net zo’n leuk idee in mijn hoofd.’

‘Misschien kan ik wel stiekem vertrekken.’

 

Doordat de laatste zin op een nieuwe regel staat, weet je al dat Marieke weer aan het woord is en hoef je daar niet meer achter te zetten: zegt Marieke.